Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8439

Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807382/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 6 augustus 2008, bij het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ingekomen op dezelfde datum, heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een reactie op zijn brief van 26 november 2007.


Uitspraak

200807382/1/M2. Datum uitspraak: 17 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te Breda, en het college van burgemeester en wethouders van Breda, verweerder. 1. Procesverloop Bij brief van 6 augustus 2008, bij het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ingekomen op dezelfde datum, heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een reactie op zijn brief van 26 november 2007. Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft [appellant] bij brief bij Raad van State ingekomen op 3 oktober 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar [appellant], in persoon, en het college vertegenwoordigd door P. Piket en G.J.A.L. Rooijmans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist het bestuursorgaan op het bezwaarschrift binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst hiervan. Ingevolge het tweede lid wordt de termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Ingevolge het derde lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Ingevolge het vierde lid is verder uitstel mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen. Ingevolge artikel 7:13, tweede lid, van de Awb deelt het bestuursorgaan, indien een commissie over een bezwaar zal adviseren, dit zo spoedig mogelijk mede aan de indiener van het bezwaarschrift. 2.2. Gebleken is dat in de gemeente Breda een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, van de Awb is ingesteld. Het college heeft echter aan [appellant] niet medegedeeld dat een commissie als bedoeld in deze bepaling over het bezwaar zal adviseren. In het licht van het bepaalde van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb had het college in ieder geval binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift van [appellant] van 6 augustus 2008 mededeling moeten doen dat een commissie als bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, van de Awb over het bezwaar zal adviseren. Nu het college dit niet heeft gedaan gold voor het nemen van een beslissing op dit bezwaarschrift - nu voorts niet is gebleken dat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7:10, tweede, derde of vierde lid, van de Awb - een beslistermijn van zes weken na ontvangst hiervan. Het college heeft niet binnen deze termijn op voormeld bezwaarschrift beslist, zodat het niet tijdig een besluit heeft genomen. 2.3. Het beroep is gegrond. Het niet tijdig nemen van een besluit, dat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk wordt gesteld, dient te worden vernietigd. 2.4. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. 2.5. Bij brief van 26 november 2007 heeft [appellant] de gang van zaken rondom een drietal reconstructies van de Tilburgseweg te Breda - die in de jaren 1992, 2003 en 2004 zouden hebben plaatsgehad - uiteengezet. Hij beoogt met voormelde brief - althans zo begrijpt de Afdeling deze brief - het college te bewegen tot het aandragen van een oplossing voor de overlastsituatie waarin hij als omwonende van de Tilburgseweg is komen te verkeren, naar hij stelt, als gevolg van voornoemde reconstructies. Gelet op de algemene bewoordingen waarin de brief van 26 november 2007 is gesteld ligt daarin geen aanvraag besloten in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het uitblijven van een reactie op deze brief kan voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep niet op grond van artikel 6:2 van de Awb met een besluit gelijkgesteld worden. Hiertegen kon daarom geen bezwaar worden gemaakt ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had moeten verklaren. 2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van het college op het bezwaarschrift tegen het uitblijven van een reactie op de brief van 26 november 2007 slechts kan strekken tot het niet-ontvankelijk verklaren van dit bezwaar. De Afdeling zal daarom op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit; III. verklaart het bezwaarschrift van [appellant] tegen het uitblijven van een reactie op de brief van 26 november 2007 niet-ontvankelijk; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 61,45 (zegge: eenenzestig euro en vijfenveertig cent); het dient door de gemeente Breda aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat de gemeente Breda aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Van Hulst lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009 402.